De ACEC-site: een imposante ‘metaalhub’
De ACEC-site, Carels-site of gewoon ‘Dok Noord’: de voormalige industriële site aan het Gentse Handelsdok heeft al heel wat namen gekend. Wat vandaag is uitgegroeid tot een hip, nieuw stadscentrum was vroeger een van de meest indrukwekkende metaalconstructiewerkplaatsen uit de regio.
Foto bovenaan: machinewerkplaats met draaibanken van machinebouwer SEM-Carels in Gent, midden 20e eeuw. Collectie Industriemuseum
Carels werkhuizen
In de tweede helft van de 19e eeuw trekt het grootste deel van de Gentse industrie weg uit het stadscentrum. De ateliers barsten uit hun voegen en zoeken meer ruimte in het havengebied aan de rand. Bovendien verzekert het Verbindingskanaal en het Handelsdok in die stadsdelen een vlottere aanvoer van grondstoffen. Wanneer de Kasteellaan in 1857 het Handelsdok ook nog eens verbindt met het station Gent-Zuid, breiden de industriële activiteiten er in sneltempo uit.
De eerste industriële activiteit op de ACEC-site is een gasfabriek die de stad van openbare verlichting voorziet. In de jaren 1840 komt daar houtzagerij Fiévé bij. Daarmee is de basis gelegd voor hoe de site er de volgende 150 jaar uitziet. In de jaren 1860 verplaatst Charles Louis Carels zijn ‘Carels werkhuizen’ van de Tichelrei naar Dok Noord.
Drukblok voor diepdruk met een afbeelding van de gasfabriek aan het Gentse Handelsdok, 1955. Collectie Industriemuseum
Carels is gespecialiseerd in het maken van mechanische werktuigen en produceert in de jaren 1840 ook stoommachines, een toen nog relatief nieuwe industrietak in het Gentse. Carels koopt enkele braakliggende gronden op naast de gasfabriek en begint in 1860 met de bouw van een nieuwe fabriek. De werken verlopen echter niet zonder slag of stoot. In 1861 wordt de bouwwerf voor een groot deel vernietigd door een zware storm. Met wat vertraging start in 1865 de productie van locomotieven in de nieuwe ‘locomotiefhallen’ (hal 8 en hal 9). De monumentale toegangspoorten van deze hallen zijn, samen met de draaischijven en spoorrails op de site, vandaag nog steeds een visuele herinnering aan deze vroege geschiedenis van de site.
Zicht op de toegangen van de voormalige locomotiefhallen van Carels, kant Sassevaartstraat. Foto door Martin Corlazzoli, 2023. Collectie Industriemuseum
Carels Frères
Onder Charles Louis Carels kent de site, die toen bekend stond als de ‘Carels-site’, haar echte start als industriesite van internationaal belang. Op de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1867 wint Carels een gouden medaille met zijn manouvreerlocomotief. Sindsdien is het bedrijf aanwezig op zowat elke belangrijke industrie- en wereldtentoonstelling en neemt de productie voor de buitenlandse markt in snel tempo toe. In 1876 overlijdt Charles Louis. Het bedrijf komt in handen van zijn zonen Gustaaf en Alfons Carels, die het herdopen tot “Carels Frères”. Zij zouden het succes ervan verderzetten. Eind 19e eeuw kopen ze de vlasspinnerij ‘Van Crombrugghe’ aan de huidige Sint-Salvatorstraat op (hal 20). Internationaal blijft het bedrijf ook aanwezig op belangrijke tentoonstellingen in Bern, Milaan, Buenos-Aires, Philadelphia… De productie van Sulzer stoommachines (Charles Louis had hiervoor een licentie kunnen verkrijgen van het Zwitserse bedrijf Sulzer Frères) en de eerste Compound stoommachine in België doet het bedrijf uitgroeien tot een van de belangrijkste stoommachinebedrijven voor deze types. De export gaat tot ver buiten Europa: naar Egypte, Rusland, Argentinië, Brazilië, China… Zelfs de elektriciteitscentrale van Berlijn beschikt rond 1890 over veertien stoommachines van Carels.
Zocht op de machinezaal van de elektriciteitscentrale van Bordeaux, begin 20e eeuw. De centrale is uitgerust met compound-stoommachines geproduceerd door Carels in Gent. Collectie Industriemuseum
De belangrijkste vernieuwing onder Carels Frères is de snelle omarming van de dieselmotor, een van de eerste types verbrandingsmotoren die op grote schaal zou worden ingezet. Nog geen jaar na de uitvinding van deze motor – in 1894 – krijgen de gebroeders Carels de allereerste licentie van Rudolf Diesel om zijn dieselmotor te produceren. Zo’n verbrandingsmotor heeft een groter rendement dan de toen alomtegenwoordige stoommotor. De dieselmotor vereist heel wat extra infrastructuur op de fabrieks-site en betekent een belangrijke uitbreiding van het bedrijf. Rond de eeuwwisseling worden er enorme montagehallen en meestergastlokalen gebouwd.
Na heel wat proeven wordt de eerste Belgische dieselmotor voor industrieel gebruik in 1902 op de markt gebracht. In 1905 maakt het bedrijf de toen krachtigste dieselmotor ter wereld met een potentieel van wel 500 pk. In 1914 is Carels Frères ook de producent van de krachtigste dieselmotor die men op dat moment in de Verenigde Staten kan vinden.
Publicatiebeeld met een industriële dieselmotor van SEM-Carels en een foto van de assemblage van een industriële dieselmotor bij SEM-Carels. Foto's door Joseph Buyens, eerste helft 20e eeuw. Collectie Industriemuseum
Met de dood van Gustaaf Carels in 1911 komt er een einde aan dit eerste gouden tijdperk. Gustaaf was de man die Carels Frères uit haar voegen had doen barsten en heel wat competente ingenieurs had aangetrokken. Bovendien investeerde hij als een soort mecenas ook een deel van zijn winsten in het Gentse onderwijs en cultuur. Maar zijn broer Alfons is bij het overlijden van Gustaaf niet meer actief in het bedrijf en Gustaaf acht geen van zijn zonen bekwaam om zijn werk voort te zetten. Dat zijn dood zo plotseling komt zonder verzekerde opvolging, betekent een grote uitdaging voor het bedrijf.
Carels wordt ‘S.E.M.’
Ondanks Gustaaf Carels’ twijfels, nemen zijn zonen Georges en Gaston Carels het bedrijf over en herdopen het tot Usines Carels Frères. Ze plannen meteen een grote uitbreiding van de bedrijfssite, voornamelijk naar het zuiden toe. Langs Dok Noord wordt een dienstgebouw van twee verdiepingen gebouwd met eet- en waslokalen, kleedkamers en andere voorzieningen voor het personeel. De gebouwen van houtzagerij Fiévé worden opgekocht. Ook de grote giethal (hal 12) en de smelthal (13) zien het levenslicht in deze periode. Er werken op dat moment zo’n duizend arbeiders in het bedrijf.
Keuken voor het personeelsrestaurant van SEM-Carels in Gent. Foto door Joseph Buyens, begin 20e eeuw. Collectie Industriemuseum
Binnenzicht van de giethal voor grote stukken bij machinebouwer Carels in Gent, eerste helft 20e eeuw. Collectie Industriemuseum
Toch is Usines Carels Frères financieel ongezond. De markt voor stoommachines stort in, onder andere door de Balkanoorlog (1912-1913) en het protectionistisch beleid van veel geïndustrialiseerde landen in aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Er volgt crisismanagement met interne hervormingen, het binnenhalen van buitenlands kapitaal en grootschalige ontslagen die gepaard gaan met stevige stakingen.
De Eerste Wereldoorlog – waarbij de gebroeders Carels het land ontvluchten – maakt de zaak er niet beter op. In 1920 volgt een totale hervorming van het bedrijf die het einde betekent van de ronkende naam Carels. De Usines Carels Frères wordt met behulp van financiële groepen omgedoopt tot de n.v. Société d’Electricité et de Mécanique (S.E.M.). De focus van het bedrijf wordt de verkoop en installatie van machines, motoren en onderdelen van elektrische machines, terwijl het bedrijf administratief vanuit Brussel wordt aangestuurd. Op de bedrijfssite zelf komt er een strakke opdeling tussen enerzijds de elektrische afdeling en anderzijds de mechanische afdeling. Het dienstgebouw wordt verhoogd tot de omvang van het huidige gebouw langs Dok Noord. Extra montagehallen (hal 4B) en een tweede giethal (hal 14) worden bijgebouwd.
Ook S.E.M. produceert ondanks de sectoriële crisis nog dieselmotoren, naast allerhande elektrische apparatuur, materiaal voor tram- en spoorwegen en meer niche-producten zoals kwikdampgelijkrichters. Om van de dieselmotoren weer een winstgevend product te maken, produceert S.E.M. ze in voorraad. Zo drukken ze de prijs en kunnen ze leveren op korte termijn. Maar die strategie mislukt. In de nasleep van de financiële crisis van 1929 is de verkoop van dieselmotoren volledig stilgevallen. Desondanks bouwt het bedrijf in 1930 nog twee monumentale montagehallen bij ten zuidwesten van de site (hal 24 en 25). Daardoor komt er extra ruimte voor de constructie van dieselmotoren en stoommachines. In 1934 fusioneert S.E.M. met de ateliers Van den Kerchove, gevestigd aan de Coupure.
Binnenzicht van de montagehal van machinebouwer SEM-Carels met een alternator in opbouw. Foto door Joseph Buyens, 1930. Collectie Industriemuseum
S.E.M. in volle bloei
Tijdens de Tweede Wereldoorlog neemt de Duitse bezetter het bedrijf over en wordt nauw verbonden aan de AEG, een belangrijke Duitse elektriciteitsmaatschappij. Tijdens de bevrijding raken de gebouwen beschadigd, maar nadien volgt een nieuwe bloeiperiode. Het bedrijf speelt een belangrijke rol bij de heropbouw van het land, met de modernisatie van het spoorwegnet, dieselmotoren voor de scheepvaart en extractiemateriaal voor de koolmijnen. Ook in Belgisch Congo speelt het een steeds grotere rol. De voormalige Belgische kolonie vormt een geschikt afzetgebied voor de Carelsmotor. De vloot in de Kongostroom wordt grotendeels door S.E.M. voorzien van dieselmotoren. De kers op de taart is de opening van een eigen maatschappij in de kolonie: de Société Congolaise d’Electricité et de Mécanique (SEMCONGO).
Lossen van een SEM-Carels dieselmotor in de haven van Matadi, VW-busje van de firma SEMCONGO en de machinezaal van de elektriciteitscentrale van Goma uitgerust met SEM-Carels dieselaggregaten. Foto's door Hilaire Dewulf, 1956-1957. Collectie Industriemuseum
De gouden zaken in die naoorlogse periode drukken hun stempel op het bedrijfsterrein zelf. Zowel de werkhuizen als de gieterij worden gemoderniseerd en er komt een hoogspanningsnet op de site. Er worden ook heel wat extra hallen gebouwd, zoals een laboratorium (hal 23), de expeditie-hal (hal 24, een opslagplaats) en de ‘outtilage’ (hal 25, waar het gereedschap van het bedrijf gemaakt wordt). Zo kan steeds meer en groter geproduceerd worden. De gieterij giet nu stukken van 15 ton en het vermogen van de transformatoren die het bedrijf produceert verhoogt. S.E.M. speelt ook in op de opkomst van elektronica halverwege de 20e eeuw. Het bedrijf wil koploper worden in elektronica. Het gebruik van de eerste elektronische computer van België, ‘IBM 650’, bij S.E.M. kan op veel belangstelling van buitenaf rekenen.
Het bedrijf, in de volksmond nog steeds ‘Carels’, stelt rond het midden van de 20e eeuw maar liefst 2.500 werknemers te werk, voornamelijk arbeiders uit het Gentse. Zij werken ongeveer 48 uur per week en zijn vaak ook actief in verschillende bedrijfsclubs zoals de voetbalclub, biljartclub, fotoclub, schaakclub, het orkest… De hulpkas van het bedrijf, die ook bedrijfsevenementen organiseert, groeit al snel uit tot een onmisbare sociale dienst. In de jaren 1950 is de site aan Dok Noord niet alleen een belangrijke ‘hub’ de Gentse machinebouw maar ook voor het arbeidersleven.
Arbeiders aan de roterende smeltoven in de metaalgieterij van SEM-Carels. Foto door Achdé, 1954. Collectie Industriemuseum
De gouden tijden blijven niet duren
Eind jaren 1950 wordt S.E.M. geconfronteerd met de ondergang van de Carelsmotor, enerzijds door sterke concurrentie van de ACEC-M.A.N.-dieselmotor die in 1957 op de markt verschijnt, anderzijds door de Congolese onafhankelijkheid in 1960 waardoor het bedrijf een belangrijke afzetmarkt verliest. Door aanhoudende problemen fusioneert S.E.M. noodgedwongen met het veel grotere ACEC (Ateliers de Constructions Électriques de Charleroi). Die concurrent heeft meer dan 16.000 arbeiders en verschillende afdelingen verspreid over heel België. De gevolgen zijn niet min. Niet alleen de productie van bepaalde producten verhuist naar ACEC-afdelingen in Charleroi en Ruisbroek, heel wat personeel wordt overgeplaatst of afgedankt.
De productie van dieselmotoren gaat door in Gent. Door de fusie maakt Gent de ACEC-M.A.N.-dieselmotoren. De Gentse elektriciteitscentrale en naaste buur aan de Ham wordt in deze periode uitgerust met dit model. Maar de afzetmarkt voor dieselmotoren taant. De grootste afnemer ervan, de Europese scheepsbouwindustrie, zit namelijk in de problemen. Ze worden geconfronteerd met concurrentie uit Zuid-Korea en Japan. De scheepswerf Boelwerf is nog maar de enige Belgische klant.
Ontdek hier het verhaal van de elektriciteitscentrale aan de Ham, de naaste buur van ACEC en de oudste nog steeds actieve elektriciteitscentrale van ons land. In de uitgelichte collectie grasduin je door foto's van de centrale uit de fotocollecties van de Gentse Elektriciteits-, Gas- en Waterdiensten (EGW) en machinefabrikant ACEC.
Assemblage van een ACEC-MAN dieselaggregaat in de stedelijke elektriciteitscentrale Ham in Gent. Foto door Jos Van Speybroeck, 1967. Collectie Industriemuseum
De neergang van de ACEC-site is ingezet. Ondanks pogingen om de productie te doen heropleven door de introductie van gasturbines in het bedrijfsgamma en de constructie van industriële stoommachines voor de suikerindustrie en petrochemie, blijven de structurele problemen aanhouden. Wanneer in 1969 een deel van het dienstgebouw wordt verwoest door een zware brand en ook de gieterij de deuren sluit door het uitdoven van de dieselmotorproductie, bereikt de crisis voor zowel het bedrijf ACEC als de site in Gent een hoogtepunt. In de jaren 1970 haalt de Amerikaanse Westinghouse-groep het bedrijf binnen en breidt de productie van gasturbines op de site uit. Die turbines kennen midden jaren 1970 ook succes, maar de gevolgen van de oliecrisis doet Westinghouse-groep overgaan tot de verkoop van een groot deel van haar aandelen in ACEC. Het bedrijf staat er weer alleen voor.
Productie en transport van een gasturbine van ACEC-Westinghouse in Gent, 1974. Collectie Industriemuseum
Een laatste reddingspoging komt er in de jaren 1980 met de onderneming ACEC-Noord. De afdeling in Gent moet daarbij zelf instaan voor de marketing en verkoop van de eigen productie. De mechanische afdeling van de site wint opnieuw aan belang en er wordt naar nieuwe afzetmarkten gezocht in onder meer Ecuador en Singapore.
Eind jaren 1980 ziet ACEC zich genoodzaakt om een groot deel van de Gentse afdeling te verkopen. De mechanische afdeling wordt overgenomen door ASEA-Brown-Boveri (ABB). Andere activiteiten op de site komen in handen van de firma Pauwels. ACEC zelf kent nog een tijdelijke heropleving door de overname van Union Minière, het voormalige koloniale mijnbedrijf uit Belgisch Congo. ACEC-Union Minière verkoopt in de jaren 1990 de resterende werkhuizen op de site in Gent aan een vastgoedpromotor. Begin jaren 2000 verkopen ook ABB en Pauwels er hun gebouwen.
In 2005 komt de hele site in handen van Vast-Goed-Noord. Naar een ontwerp van Van Zieleghem Architecten herbestemt Vast-Goed-Noord de volledige site tot een nieuw stadscentrum met een werk- en winkelcentrum. Sommige bedrijven en organisaties op de site, zoals ‘Hal 16’ of de ‘De Expeditie’, kiezen ervoor de namen van hun gebouwen uit de Carels, S.E.M. of ACEC-periode te behouden. Heel wat gebouwen worden in ere hersteld. Toch blijft de belangrijke rol die de site ooit speelde als metaalhub met internationale faam voor velen een goed bewaard geheim.
De Expeditie kiest ervoor om de naam van hun gebouw uit de S.E.M. periode te behouden. Foto van een dieselmotor voor de scheepvaart dat klaarstaat voor transport voor het expeditiegebouw, midden 20e eeuw. Foto door Martin Corlazzoli van het gebouw in 2023. Collectie Industriemuseum