De geschiedenis van hoogovens in België
Rond 1.500 voor Christus maakt de mens voor het eerst ijzer door hout en ijzererts samen te smelten in laagovens. De omschakeling van laagovens met een temperatuur van 1.200 °C naar hoogovens met betrekkelijk hogere temperaturen gebeurt in de middeleeuwen. Rond 1820 opent John Cockerill in Seraing de eerste moderne cokeshoogoven. Het is de start van industriële ijzerproductie in België.
Beeld bovenaan: zicht op de hoogovens van Espérance-Longdoz, jaren 1960. Collectie Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis
Opkomst van industriële hoogovens
Tot begin 19e eeuw is houtskool de brandstof voor hoogoven. Op het einde van de 18e eeuw zijn er meer dan zeventig houtskoolovens actief in België. De grote meerderheid ligt in het Waalse bekken, maar er zijn er ook enkele in Vlaanderen.
In de loop van de 19e eeuw raakt de lokale houtskoolvoorraad uitgeput en wordt er overgeschakeld op steenkool als alternatieve brandstof. Steenkool wordt eerst omgezet in cokes, een zuiverdere brandstof. Rond 1820 opent John Cockerill de eerste moderne hoogoven op cokes in Seraing. Het is de start van de grootschalige industriële ijzerproductie in de regio rond Luik en Charleroi. De moderne hoogovens blijven tot in de jaren 1960 een exclusief Waals fenomeen, nabij de ijzererts- en steenkoolmijnen.
Lees hier meer over het productieproces van ijzer en staal en ontdek de werking van de hoogoven in een animatie.
Zicht op staalfabriek Cockerill-Sambre in Seraing, de site waar John Cockerill in 1820 de eerste industriële hoogoven in België liet bouwen. Foto Patrick Viaene, 1986. Collectie Industriemuseum
Het aantal Belgische hoogovens explodeert snel. In 1870 zijn er 48 gesitueerd op verschillende sites in de regio rond Charleroi (onder meer in Couillet, Marcinelle en Marchienne-au-Pont) en in het Luikse (onder meer in Seraing, Ougrée en Tilleur). Ze produceren jaarlijks 565.200 ton ruwijzer en verschaffen werk aan 4.764 arbeiders. Tussen 1870 en 1890 behaalt België de hoogste productie per hoogoven, wereldwijd. Later nemen de Verenigde Staten die koppositie over. Tot het begin van de 20e eeuw blijft België welde grootste Europese producent van ruwijzer. Daarna neemt Duitsland de fakkel over.
Tot het laatste kwart van de 19e eeuw verbruiken de hoogovens hoofdzakelijk binnenlands ijzererts. Tussen 1861 en 1870 komt 780.041 ton ijzererts uit Belgische mijnen. Daarna importeert België ertsen uit Lotharingen (Frankrijk) en later uit Zweden. In 1898 smelten de hoogovens nog 292.565 ton ijzererts afkomstig uit België. Maar liefst 1.648.936 ton is dan al afkomstig uit het buitenland.
Rond de eeuwwisseling breidt de hoogovensector geografisch uit. In de provincies Luxemburg, Henegouwen en Waals-Brabant verrijzen nieuwe hoogovens, onder meer in Athus (1872), La Louvière (1913) en Clabecq (1910-1911). In 1913 telt België 54 hoogovens. Daarvan zijn er 25 gevestigd in Henegouwen, 21 in het Luikse en 8 in de provincies Luxemburg en Waals-Brabant. De hoogovens produceren samen jaarlijks meer dan 2.400.000 ton ruwijzer en stellen 5.289 arbeiders tewerk.
Postkaart met zicht op de hoogovensite in Athus, 1947. Collectie IHOES (Seraing)
De Eerste Wereldoorlog brengt grote schade toe aan de Belgische hoogovens. Duitsland vernietigt of ontmantelt er een groot deel van. In 1918 zijn er nog maar elf hoogovens intact, maar geen enkele is nog actief. Na de oorlog herstelt de hoogovensector evenwel snel. In 1919 brandt het vuur alweer in dertien hoogovens. In 1934 produceren 4.122 arbeiders in 39 hoogovens ongeveer 2,9 miljoen ton ruwijzer. 113.400 ton ijzererts komt dan uit België en bijna 70 miljoen ton uit het buitenland. De Tweede Wereldoorlog treft de Belgische hoogovens minder hard. In 1946 staan er nog 31 hoogovens recht die samen ongeveer 2 miljoen ton ruwijzer produceren.
Fusies en schaalvergroting
Na de Tweede Wereldoorlog profiteert België kortstondig van de vernielde hoogovens in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Maar na hun herstel komt de Belgische productie meer en meer onder druk te staan, met een reeks fusies tot gevolg. Zowel in de regio rond Charleroi als in het Luikse slaan bedrijven de handen in elkaar. In 1955 fusioneert de Usines Métallurgiques du Hainaut met de buren van Sambre et Mossele in Charleroi. De nieuwe firma Hainaut-Sambre heeft dan drie hoogovensites in Couillet, Montignies-sur-Sambre en Chatelineau. Ook het Luikse Cockerill slorpt verschillende hoogovensites op: Ougrée-Marihaye in 1955, La Providence in Marchienne-au-Pont in 1966 en Espérance-Longdoz in 1970.
In 1951 stichten de Benelux-landen, Frankrijk, Duitsland en Italië de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) op. Via een gemeenschappelijke markt voor steenkool en staal wil de organisatie de economische groei bevorderen. Dit toont het belang aan van staal in de wereldeconomie. Brochure uit 1956 over de betekenis van de EGKS voor de Belgische staalindustrie. Collectie Liberas
In 1973 telt België 47 hoogovens die 8.453 mensen tewerkstellen. De totale productie ruwijzer bedraagt 12.648.196 ton. Het ijzererts dat daarvoor gebruikt wordt, komt voor 42,7% (8.738.000 ton) uit Zweden. De alsmaar groeiende import van buitenlands ijzererts over zee opent nieuwe mogelijkheden. Zo verrijzen er in 1967 twee hoogovens van Sidérurgie Maritime (Sidmar) langs het kanaal Gent-Terneuzen.
Mevrouw Hein, vrouw van directeur-generaal Joseph Hein, is meter van de eerste hoogoven van Sidmar. Zij mag het vuur ontsteken bij de inhuldiging op 2 mei 1967. Een jaar later is het de beurt aan mevrouw Nokin, vrouw van de eerste voorzitter van Sidmar, om de tweede hoogoven op te starten. Foto’s L. Morris, 1967-1968. Collectie ArcelorMittal Belgium
Aan het begin van de Gentse J.F. Kennedylaan merk je ze zeker op: twee rechtopstaande plakken staal. Het monument van de hand van beeldhouwer Luc Goossens onderstreept de symbolische waarde van het eerste staal gegoten in Vlaanderen in 1967. Foto J. Van den Berghe, ca. 1990. Collectie ArcelorMittal Belgium
Crisis en verval
Vanaf de jaren 1970 is de Belgische ijzerproductie in crisis. De Europese markt krimpt en hoogovens in Oost-Europa en lageloonlanden als India vormen geduchte concurrentie. De creatie van het consortium Cockerill-Sambre in 1981 is een poging om de sector in leven te houden. Met dit consortium behoren alle hoogovensites in de regio rond Charleroi en Luik voortaan tot één firma. In 1981 produceert België nog 9.752.929 ton ruwijzer. Daarvan komt ongeveer 6,5 miljoen van Cockerill-Sambre. De fusies in Wallonië baten echter niet. Eén voor één doven de Waalse hoogovens uit. Op het einde van de jaren 1980 heeft Cockerill-Sambre nog maar vier hoogovens in werking. Daarnaast branden er nog hoogovens in La Louvière, Clabecq en Gent. Vanaf het einde van de 20e eeuw behoren Cockerill-Sambre en Sidmar tot de Usinor-groep. In 2002 verandert de groep haar naam in Arcelor. Sinds 2006 en de fusie met Mittal, zijn de resterende Belgische hoogovens onderdeel van ArcelorMittal. Inmiddels sluiten de hoogovens in La Louvière (1997) en Clabecq (2001). Met de sluiting van hoogoven B in Ougrée in 2011 eindigt een stuk metaalgeschiedenis in Wallonië. Vanaf dan zijn er enkel in Gent nog twee hoogovens actief.
Beeld uit de reeks Acier/Rouille. (c) Alexander Dumarey
Productiviteit
Anno 2022 werken er 240 arbeiders in de Gentse hoogovens. Zij produceren ongeveer 6 miljoen ton ruwijzer. Het gebruikte ijzererts komt onder meer uit Australië en Brazilië. China is de grootste ruwijzerproducent ter wereld met jaarlijks ongeveer 1 miljard ton.
Ondanks de numerieke terugval van het aantal hoogovens is de arbeidsproductiviteit enorm gestegen. Ook de productiecapaciteit van de hoogovens stijgt exponentieel. Tussen 1845 en 1898 vertienvoudigd de productie per hoogoven. En de productiviteit vermeerdert met meer dan factor honderd tussen 1898 en 2022.
Verhouding tussen de wereldproductie en de Belgische productie van ruw staal doorheen de tijd. Bronnen: World Steel Association; Statista.com; International Iron and Steel Institute, A handbook of world steel statistics 1978.