Sinds 2017 zijn de Gentse musea bezig met een grootschalige erfgoedverhuizing. Maar liefst 90.000 stukken in totaal verhuizen van diverse opslagplaatsen naar twee nieuwe depots: een in de haven en een geklimatiseerde opslagruimte onder de Ghelamco Arena. Ook zo’n 850 objecten uit de collectie van het Industriemuseum krijgen momenteel een nieuwe stek. Met verschillende loodzware en omvangrijke stukken in het arsenaal is die verhuisoperatie een waar huzarenstukje.
Alles samen gaan zo’n 850 objecten uit de collectie van het Industriemuseum vanuit het huidige depot in Nieuwland naar Katoen Natie in de Gentse haven. Achter de totale verhuisoperatie ging ongeveer een jaar voorbereiding schuil. Bovendien werd het collectieteam van het museum in 2017 uitgebreid met een drietal tijdelijke collectieverzorgers om de verhuis tot eind 2019 mee in goede banen te leiden.
Aan het klaarmaken van alle stukken in Nieuwland werd er dan ook zes maanden lang met vier fulltime medewerkers gewerkt. Naast het grondig reinigen van de objecten werd elk stuk ook uitvoerig gefotografeerd en voorzien van een identificatielabel, gekoppeld aan de registratie ervan in het collectiemanagementsysteem AdLib. Zo kunnen de objecten later snel en eenvoudig gelokaliseerd worden, bijvoorbeeld voor een tijdelijke tentoonstelling of bruikleen.
De verhuis vanuit Nieuwland moet tegen midden november 2019 volledig afgerond zijn. In 2020 staat daarnaast nog een verhuisgolf gepland: in maart wordt er gestart met het leeghalen van een tweede depot op de FNO-site, het vroegere Filature Nouvelle Orléans, in de Gentse Bloemekenswijk. Het voorbereiden van die stukken zal zo’n drie maanden in beslag nemen. De volledige collectieverhuizing zou daarmee midden 2020 volledig afgerond moeten zijn.
Uitzonderlijk vervoer
Wat de collectie van het Industriemuseum bijzonder maakt ten opzichte van werken uit de andere Gentse musea die een nieuw onderkomen krijgen, is de omvang en het gewicht van veel stukken. Met zo’n vijf tot zes ton spant een glanspers uit de collectie wellicht de kroon, maar ook heel wat andere objecten wegen gemakkelijk een ton of meer. Het verplaatsen ervan vereist dan ook heel wat knowhow en aangepaste uitrusting.
Voor de grootste en zwaarste stukken werkte het Industriemuseum daarom samen met een transportfirma gespecialiseerd in industriële verhuizingen en uitzonderlijke transporten. Net voor de herfstvakantie werden zo’n 110 grote stukken via uitzonderlijk transport naar hun nieuwe bewaarplaats vervoerd, een klus die vier dagen tijd in beslag nam.
Ook de medewerkers zelf ontwikkelden door de jaren heen bepaalde technische en praktische competenties die doorgaans niet snel geassocieerd worden met een museale collectiemedewerker, denk bijvoorbeeld aan een heftruckattest. Hierdoor heeft het Industriemuseum tegenwoordig heel wat kennis en expertise in huis om met grote collectiestukken om te gaan.
Stoomkracht in opmars
Wat ongetwijfeld tot de verbeelding spreekt, zijn de immense onderdelen van een stoommachine, een iconische herinnering aan het rijke industriële verleden van Gent. Stoom – verkregen door water en warmte onder druk te zetten – wordt al sinds de oudheid aangewend, maar het is pas vanaf de 16e eeuw dat natuurkundigen experimenteren met de druk die door waterdamp wordt uitgeoefend. De Schot James Watt (1736-1819) weet dankzij enkele verbeteringen het rendement van de stoommachine verder op te trekken. Industriële ondernemers zien rond de eeuwwisseling dan ook al gauw het potentieel van stoomkracht. Hoewel het een grote investering is, verzekert de stoommachine een voortdurende energiebevoorrading in tegenstelling tot natuurlijke – en dus grillige – energiebronnen. Hierdoor kan de productie verhoogd worden.
Ook in Gent springen bedrijven op de kar waardoor de stad in de 19e eeuw enkele grote producenten telt die tot ver buiten de landsgrenzen stoommachines leveren. In 1838 richt Charles-Louis Carels een werkplaats voor stoommachines en mechanische werktuigen op in het Handelsdok aan de haven. Tussen 1874 en de Eerste Wereldoorlog produceert de firma ruim 700 stoommachines voor opdrachtgevers zowel binnen als buiten Europa. In 1920 vormen investeerders het bedrijf om tot de Société d’Electricité et de Mécanique (S.E.M.) en nog eens 14 jaar later treedt ook Van Den Kerckhove, een andere grote Gentse stoommachineproducent, toe. In 1961 gaat de groep volledig op in de Ateliers de Constructions Electriques de Charleroi (ACEC) dat tot 2005 zal blijven bestaan.
Naast Carels en Van Den Kerckhove weet ook het Gentse bedrijf Mahy, opgericht in 1869, uit te groeien tot een van de belangrijkste ketelbouwers en toeleveranciers van onderdelen voor zware stoommachines. Een stoommachine van Bollinckx en een stoomketelfront van Mahy kan je trouwens bewonderen in de hoofdtentoonstelling van het Industriemuseum.