De telefoon met inductor
Na het succes van de telegraaf, waarmee gecodeerde berichten op lange afstand worden verstuurd, bestuderen onderzoekers als Antonio Meucci, Elisha Gray en Philipp Reis de mogelijkheid om het geluid van de menselijke stem om te vormen tot een elektrisch signaal. In fel bevochten rechtszaken claimt elk van hen de uitvinding van de telefoon. Maar het is Alexander Graham Bell (1847 –1922) die in 1876 als eerste een patent neemt. In hetzelfde jaar beschrijft het Belgisch Staatblad de uitvinding als ‘télégraphe parlant’ of ‘sprekende telegraaf’.
De eerste telefoontoestellen hebben een microfoon met koolstofpoeder. De geluidstrillingen van de stem drukken het fijn poeder, dat zich in een gesloten ruimte achter een membraan bevindt, meer of minder samen. Die weerstandsveranderingen tussen de koolstofdeeltjes worden omgezet in een elektrisch signaal. Dit signaal wordt via de telefoonkabel tot bij de ontvanger geleid. Een trilplaat in de hoorn van het ontvangende telefoontoestel vormt de elektrische trillingen terug om tot het oorspronkelijke stemgeluid.
Bij de allereerste experimenten worden slechts twee telefoontoestellen aan elkaar aangesloten, maar van zodra zich meerdere gebruikers of abonnees in een netwerk bevinden, worden telefooncentrales gebruikt. Een telefooncentrale is een houten meubel dat bestaat uit een verticaal paneel en een horizontale tafel. Het verticale paneel bevat een reeks stopcontacten of contactbussen. De horizontale tafel is voorzien van schakelaars en telefoonlijnen met stekkers. Om te voorkomen dat de lijnen in de knoop geraken, worden ze onder de tafel verzwaard met loden gewichten. Een bediende of operator legt manueel de juiste verbinding door een telefoonlijn uit de tafel te nemen en die in de juiste contactbus op het paneel in te pluggen.
Het tot stand brengen van en een telefoonverbinding verloopt via een vaste procedure:
- De abonnee die de oproep start neemt de hoorn van de haak en draait aan een kleine hendel of inductorkruk. Dit is een soort dynamo die net voldoende stroom opwekt om in de telefooncentrale een belsignaal te geven. Dit is het opbellen.
- De operator in de telefooncentrale reageert op het belsignaal. Hij vraagt met wie hij een verbinding moet maken. In de beginjaren met weinig abonnees volstaat een naam, maar bij grote netwerken wordt al snel gebruikgemaakt van genummerde telefoonlijnen.
- De operator van de telefooncentrale belt naar de bestemmeling. Als die het gesprek aanvaardt, brengt hij de verbinding tot stand door op het paneel van de centrale de twee lijnen met elkaar te verbinden.
- Op het einde van het gesprek draaien de abonnees terug aan de inductorkruk. Dit is het afbellen of het signaal voor de operator dat de lijnen vrij zijn en de stekkers terug in de tafel kunnen.
De Belgische staat twijfelt enige tijd om zelf een volwaardig telefoonnetwerk uit te bouwen. Tot 1886 worden er concessies verleend aan verschillende private operatoren die lokale netwerken uitbouwen en bedienen. Eén van de bekendste is de ‘Compagnie Belge du Téléphone Bell’ uit Antwerpen. Het is de eerste buitenlandse vestiging van de Amerikaanse ‘International Bell Telephone Company’, opgericht in 1879, door Alexander Graham Bell.