Het verhaal van Ignaas Snauwaert (1762-1836)
Boer, wever, overlever
Twee ponden. Dat is het bedrag dat Pieter De Vreese van de parochie krijgt om de 5-jarige Ignaas te ‘cammen en cuysschen’ en van enkele kleren te voorzien. We schrijven het jaar 1767 en bevinden ons in Nevele, een plattelandsdorp ten westen van Gent. Ignaas Snauwaert is daar in 1762 geboren, als jongste zoon van Domijn Snauwaert en Anna Maria De Smet. Drie kinderen van het gezin sterven vroeg. Maria Cornelia en Carola zijn amper 2 jaar, Joannes sterft als zuigeling van drie weken oud. Beide ouders overlijden als Ignaas 5 jaar is. Emmanuel, de oudste van het gezin, is te jong en te arm om voor zijn kleine broertje te zorgen. Ignaas wordt als weeskind uitbesteed.
In de 17e en 18e eeuw bestaat de praktijk van ‘publieke bestedynghe’ binnen de Vlaamse armenzorg. De organisatie doet heel mensonwaardig aan. De ‘armendis’ van de parochie brengt elk jaar de arme mensen samen in het kerkportaal. Dat zijn vooral kinderen, ouderen en mensen met een beperking die geen steun hebben van familie of vrienden. Een voor een plaatst men ze op een verhoog om aan de aanwezige parochianen te tonen, als voorwerp van een veiling. Wie het minste biedt, krijgt de behoeftige voor een vastgelegde periode mee naar huis. De parochie betaalt de afgesproken som aan het huishouden. Het adoptiegezin moet voor eten, kleren, onderdak en medische kosten instaan. Bij de veiling staat de economische waarde van het kind centraal. Wat kost een kind en wat brengt het kind op? Een kleuter van pakweg 4 jaar moet gevoed worden maar kan nog niet mee werken. Het kind levert nog geen toegevoegde waarde voor de gezinseconomie. Vanaf een jaar of 5, 6 kan een kind mee aan de slag en biedt het een zeker economisch rendement. Onderzoek toont aan dat die economische waarde sterk meespeelt bij het bepalen van de ‘prijs’ voor het bestede kind.
Uittreksel van de rekening van de Armentafel, Parochie Nevele, 1766-67. © Rijksarchief Gent.
Een echte thuis heeft Ignaas niet. Tussen zijn vijfde en elfde komt hij bij verschillende Nevelse gezinnen terecht. In het huishouden van Pieter De Bouvere blijft hij het langst. Uit bronnen valt moeilijk af te leiden hoeveel hij moest werken en welk werk hij precies deed. De Franse prefect Viry stelt in 1801 dat kinderen op het Vlaamse platteland vanaf hun achtste mee aan de slag gaan. Andere bronnen spreken van nog jongere kinderen. Kinderen werken op het land en helpen thuis mee met de textielproductie. Van vee houden tot mest rapen, van garen opwinden tot urenlang spinnen aan het spinnewiel.
“Ze werken bijna allen van vier uur ’s morgens tot negen uur ’s avonds. Ze leven van bruin brood, aardappelen, karnemelk, een beetje spek op zondag en water. Daarvan overleven ze. Er zijn geen ellendiger mensen op deze wereld.”
Gentse schepenen over de levensomstandigheden van de wevers op het platteland, 1767.
Ignaas leert nooit schrijven en lezen. Er is geen tijd en geen geld om naar de dorpsschool te gaan. Veel kinderen gaan enkel in de wintermaanden naar school, als er minder werk op het veld is. In de zondagsschool, bij de pastoor thuis, leren de dorpelingen de catechismus.
De weverswerkplaats, Adriaan van Ostaede en Cornelis Gerritsz. Decker, 17e eeuw. ©Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België.
Hard werken voor een beetje geld en een beetje eten. Dat is zowat de rode draad doorheen het verdere leven van Ignaas. Op zijn 28e trouwt hij in Meigem, een buurgemeente van Nevele, met Marie Cornelis. Hun eerste drie kinderen krijgen ze daar. Daarna verhuist het gezin naar den Hul in Nevele. Een arme volkswijk die later het decor vormt voor de boeken van Cyriel Buysse.
1803 is een rampjaar voor het gezin. Alle vier de kinderen gaan in hetzelfde jaar dood. Marie en Ignaas krijgen daarna nog twee kinderen, Constantin en Rosalie. Ook hen kunnen ze niet in leven houden.
Op zijn huwelijksakte en de geboorte- en overlijdensakten van zijn kinderen staat Ignaas afwisselend als dagloner en wever vermeld. Zoals een groot deel van de Vlaamse plattelandsbevolking combineert hij het werk op het land met de textielnijverheid. Overdag werkt hij als werkman bij een rijke boer, ’s avonds en in de wintermaanden weeft hij thuis stoffen. Zijn vrouw Marie werkt als spinster. Hun leven moet bijzonder zwaar geweest zijn. Maar ze zijn gezegend met een sterk lichaam. Hij wordt 74 jaar, zij bereikt de leeftijd van 83.
- Heirman, Alexander; Spelen of spinnen. Een studie van de kinderarbeid op het Oost-Vlaamse platteland (1650-1800), onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent, vakgroep geschiedenis, 2010
- Lambrecht, Thijs; Child labour and the Household Economy, ongepubliceerde paper, 22 p.